HISTORIEK  HISTORIQUE  HISTORIC

 

 

De schipbreuk van de kotter Princess of Wales en de schoener l'Aventure (VI)

 

 

Redding in zicht

Een totaal onverwachte gebeurtenis doet zich voor en zet het ganse project op losse schroeven. Op 21 december is het de ganse voormiddag uiterst mistig. Zelfs de baai is niet te onderscheiden. Rond 11 uur klaart de hemel op en verschijnt de zon zelfs aan het zenit. Fotheringham is als eerste naar buiten gegaan om van dit uitzonderlijk weertje te genieten als zijn blik van het strand naar de zee afdwaalt. Stomverbaasd staart hij naar de schoener, jawel een heus schip, op nauwelijks enkele mijlen buiten de kust. Een ogenblik staat hij als aan de grond genageld. Het lijkt haast niet mogelijk, een vaartuig zo kort bij. De redding, de verlossing? Het is haast niet te geloven. Met een ruk maakt hij een halve draai en rent als een bezetene naar de hut. Roepend en schreeuwend draaft hij de woning binnen... "a ship, a ship...". Iedereen loopt naar buiten. En inderdaad, daar stevent een schip recht op de baai af, nauwelijks 5 lcm van hen verwijderd. Ze lopen onmiddellijk een heuvel van de Santons op en ontsteken daar met aangevoerd vet een reuzengroot vuur. Maar niemand op het schip merkt er iets van en tegen de nacht is het schip zelfs helemaal verdwenen. Het tikkeltje hoop dat door haar verschijning was gewekt verdwijnt als sneeuw voor de zon. Het is vreselijk die reddingsboei te zien afdrijven in het niet. Er wordt gevloekt en getierd, van spijt maar vooral van wanhoop. Komt het schip nog terug? Of heeft de schipper daarentegen het eiland als ongenaakbaar beschouwd wegens de sterke branding op de kust? In die onzekerheid kan er echter geen sprake zijn van op jacht te gaan naar de Zeeleeuwenkust. En hun eigen boot is nog niet zeewaardig.

Tijdens de nacht wordt een wacht uitgezet om het minste teken op de duistere zee te kunnen waarnemen. 's Anderendaags stuurt Fotheringham een ploeg uit naar de Dufresnebergen om van daaruit een zicht te hebben op de zuid- en westkust van Chabrol. Mogelijk is het schip rondgezeild.

Als om de schipbreukelingen te tergen komt het schip, blijkbaar een robbenjager, in de loop van de twee volgende weken nog driemaal in zicht, waarvan tweemaal op slechts enkele mijlen buiten de kust. Het onderneemt wel enige manoeuvres als wou het nog dichterbij komen maar dringt de baai niet dieper in. Telkens ontsteken de mannen grote vuren maar ze worden niet opgemerkt aan boord. Het is hartverscheurend, hemeltergend en uitermate zenuwslopend. Want intussen moet een deel van de schipbreukelingen blijven denken aan de dagelijkse jacht en de keuken. In de nacht van 5 januari 1827 komt de wacht plots de woning binnen met de mededeling dat hij kort bij de kust een vuur heeft opgemerkt. Men loopt buiten en inderdaad iedereen ziet het: is het schip of is het een ander? Het lijkt dichterbij dan voorheen gekomen te zijn en de vuren zijn afkomstig van de fornuizen op de boot die de olie extraheren. De mannen lopen alweer de heuvel op om een vuur aan te steken. Ze laten het de ganse nacht branden en blijven erbij zitten. Maar weer merken de matrozen op het schip niets. De volgende dag zien ze het schip opnieuw aanstalten maken om de baai te naderen, en dan plots merken ze een sloep in zee die recht op de kust afstevent. Een onbeschrijflijke vreugde maakt zich van de mannen meester. Als uitzinnig staan ze op het strand naar de naderende sloep te wuiven en te roepen.

En daar landt de boot uiteindelijk. Als de bemanning uit de sloep stapt staan ze wel even perplex te staren naar die zes baardige, in vellen gehulde figuren die op het eerste gezicht weinig van menselijke wezens lijken weg te hebben. Dan treedt een officier naar voor en vraagt, in het Engels, wie ze zijn en wat ze op dit eiland uitrichten. Fotheringham antwoordt en maakt zich bekend. Hij legt uit dat zijn schip op deze plaats gestrand is in juli 1825. Dan is weer het woord aan de Engelse officier om zich bekend te maken. Het schip in de baai, legt hij uit, is de walvisvaarder Cape Packet uit Londen. Na voordien op de Marion-eilanden te zijn geweest, waren ze niet weinig verwonderd in deze omgeving nog op een andere archipel te stoten, die dan uiteindelijk als de Crozeteilanden konden geïdentificeerd worden. Al die tijd waren ze om en rond de eilanden blijven varen. Op Roi-Charles waren ze zelfs aan land gegaan. De vuren op Chabrol hadden ze voor het eerst opgemerkt in de afgelopen nacht. Fotheringham vraagt om een onderhoud met de kapitein van de Cape Packet om hem te verzoeken zijn manschappen van het eiland weg te halen. Vanzelfsprekend willigt de officier dit verzoek in. Iedereen loopt nog gauw naar de hut om enkele kleinigheden op te halen, Lesquin ook voor zijn kompasdoos en zijn boek, en dan gaan ze aan boord van de Cape Packet. Kapitein Duncan heet de zes mannen welkom aan boord. Hij nodigt hen uit zich in andere kleren te steken en zich te scheren en op te frissen. Later ontvangt Duncan dan beide officieren van de Aventure in zijn hut. Daar aanhoort hij het complete verhaal van de schipbreuk en de belevenissen aan land. Dat moet immers in zijn logboek vermeld worden en later zal Duncan ook verantwoording aan zijn chefs moeten geven. Hij belooft ook de negen mannen op het Ile-Dauphine te gaan ophalen. Maar eerst wenst hij zijn voorziene olieverwerking verder te zetten. En dat kan nog een tijdje aanlopen. Geduld hebben de schipbreukelingen van de Aventure intussen genoeg. Vooral nu ze eindelijk gered zijn. De vier matrozen worden ingedeeld bij de bemanning van de Cape Packet, terwijl Lesquin en Fotheringham samen een hut delen. Het schip blijft nog ruim een maand ter hoogte van Chabrol en Roi-Charles liggen. Van die gelegenheid maakt Lesquin gebruik om enkele interessante tekeningen van het voor hem liggende landschap te maken en zijn observaties te vervolledigen die hij op het eiland begonnen was. Hij bepaalt de exacte positie van de eilanden op en brengt ze in kaart. Maar geen enkele keer keren hij of zijn gezellen terug aan land. Het schip verwijdert er zich trouwens steeds meer van.

Rond diezelfde tijd worden op de Kergueleneiland de bemanningsleden gered van de Royal Sovereign, het schip dat ze op 14 augustus 1825 niet voorbij Chabrol hadden zien varen, maar op zijn beurt op Kerguelen was gestrand op tweede kerstdag van datzelfde jaar. En dan, op 3 februari 1827 beschouwt kapitein Duncan zijn bezigheden voor de Crozet-eilanden als beëindigd en varen ze af. Van op het dek werpen de mannen van de Aventure een laatste blik op hun Vallée du Naufrage waarvan ze intussen elke centimeter kennen. Hun blik gaat naar Maisonpierres, een monument voor achttien maanden noodgedwongen ballingschap en eenzaam-heid en dat getuige is geweest van zoveel miserie, pijn en lijden maar ook van enorm veel hoop en verwachting. Bovendien laten ze in de vallei een kameraad achter, Adolphe Fortier, en de restanten van hun pasgebouwde boot... Op het strand liggen alweer duizenden zeeolifanten te zonnen. Ze zullen voortaan een rustiger bestaan kennen. Dit eiland, dat ze aan de einder zien verdwijnen, is dan toch niet hun graf geworden, zoals ze eens hadden gevreesd. Maar de herinnering aan hun bestaan daar, zal ongetwijfeld door de jaren heen levendig blijven... Ze varen nu naar het Ile-Dauphine. En daar herhaalt zich ongeveer hetzelfde scenario als op Chabrol. Een groepje van zeven mannen, eveneens in huiden gewikkeld, wordt op het strand tegemoet getreden door de bemanning van de Cape Packet. Het is een even enthousiaste begroeting als een maand eerder op Chabrol. Maar de groep is niet volledig. Ze moeten een tijdje wachten op twee mannen die voordien op eierenslag naar het noorden waren uitgestuurd. Zodra ook deze twee ter plaatse zijn kan iedereen de sloep in. Aan boord zijn ze niet weinig verbaasd hun vroegere kameraden terug te zien. Ook zij krijgen van Duncan de gelegenheid reservekleren aan te treklcen en worden nadien bij de bemanning ingedeeld. Met de extra bevolking van vijftien man is de Cape Packet als een passagiersschip geworden. En het is nog een hele vaart naar Kaapstad.

 

De lotgevallen van de negen mannen op Dauphine
Van Dumont, provoost en schieman op de Aventure, vernemen zij de lotgevallen van zijn ploeg op het Ile-Dauphine. Nadat ze aan land waren gegaan, die memorabele 25 juli 1825 waren ze onmiddellijk op stap gegaan met de lege watervaten. Ze moesten daartoe het zanderige strand verlaten om sneeuw te verzamelen. Dus trokken ze verder landinwaarts. Daardoor werden ze aan het zicht van de mannen op de Aventure onttrokken. Ze kweten zich van hun taak maar toen ze terugkeerden naar de oever zagen ze het schip niet meer. Door de opgestoken noordwesterstorm was de Aventure blijkbaar verder zuidoostwaarts afgedreven en wegens de grotere afstand en de invallende duisternis al niet meer te ontwaren. Dumont rekende erop dat het schip 's anderendaags wel terug dichterbij zou komen. In afwachting daarvan moesten ze evenwel bescherming voor de nacht zoeken. Op de zuidoostkust, tegen de flank van een rotsmuur, vinden ze een erg ondiepe inham. Alles behalve comfortabel maar ze zijn op deze plaats alleszins uit de wind. Met behulp van enig zeildoek uit de sloep en met de lansen en roeispanen vergroten ze de overdekking van het gewelf, zodat elkeen een rustplaats vindt. Vuur kunnen ze evenwel niet maken bij gebrek aan brandstof. Ze kunnen de sloep toch niet opofferen? Dicht tegen elkaar brengen ze, deels gehurkt en deels liggend, de nacht door. Maar 's anderendaags is de Aventure evenmin te zien. Is ze gezonken vragen de mannen zich ar? Want het heeft de afgelopen nacht vreselijk gestormd. Er drijft evenwel geen wrakhout rond zodat Dumont van mening is dat de schipper koers gezet heeft naar een ander eiland en wellicht later zal terugkeren. Maar op die terugkomst kan niet gewacht noch gerekend worden. Zij moeten zien te overleven: voedsel vinden, vuur maken en een degelijke schuilplaats bouwen. Zij gaan op zoek naar zeeolifanten en vinden die kortbij aan de Cap Verdoyant. Ze doden er enkele, snijden ze in stukken en brengen brokken vlees en vet naar het gewelf. Met behulp van wat buskruit dat Dumont bij zich had leggen ze een vuur aan en beginnen het vlees te braden. Het smaakt afschuwelijk maar er is geen ander voedsel. Enkelen weigeren er zelfs van te eten maar komen tegen de avond wel tot andere gevoelens.

Dumont tracht ook een beter gesitueerde en ruimere grot te vinden als onderkomen. Maar er is er geen. Dan het gewelf maar aanpassen. Maar hoe? En met wat? Er is geen hout voorhanden tenzij de boot en de watertonnen. De sloep moet evenwel intact blijven voor als de Aventure terugkeert. De watertonnen leveren te weinig hout op voor enige constructie. Dus beslist Dumont dat stenen zullen gebruikt worden om de inham te vergroten en te omheinen. Het duurt nog enkele dagen alvorens voldoende en passende stenen zijn bijeengebracht en opgestapeld staan. Voor de dakbedekking is er een probleem. Er zijn voldoende zeeolifantenvellen maar niemand beschikt over enig naaigerief. Dus worden de vellen gewoon kort over elkaar gelegd, met een bovenlaag opgetast als dakpannen. Het huis is nu gereed. Met deur en al, waarvoor eveneens een zeeolifantenvel dienst doet. Het vuur komt in het midden van de verblijfplaats. De omgedraaide sloep komt naast de woning en zal gebruikt worden als magazijn voor vet- en vleesopslag.

Van dit eiland weet Dumont niet meer af dan wat Fotheringham er hem vóór de afreis had over verteld en dat had dan bijna uitsluitend betrekking op de jacht op de zeeolifanten. Hij had wel gehoord over de tocht van Marion-Dufresne omdat het ook een Fransman en een zeeman was, maar hij had zeker nooit het relaas van diens ontdekkingsreis gelezen. Hoe het eiland eruit zag had hij alleen maar kunnen vermoeden toen hij, nog op de Aventure, twintig dagen vóór Ile-Dauphine had gelegen. Nu ziet hij van dichtbij de grauwe werkelijkheid. Het is bijzonder slecht weer, koud, er valt sneeuw en de wind slaat de mannen om de oren. Maar toch zal zijn ploeg dagelijks naar buiten moeten om voedsel te zoeken en later ook om het eiland te verkennen, de oceaan in het oog te houden voor de terugkeer van de Aventure of de passage van enig ander schip. Als hoogste in rang rust op hem de taak de groep gedisciplineerd te houden voorwaar geen gemakkelijke opdracht- en de taken verdelen. Dat is ook het eerste wat hij doet eens de woning gebouwd. Hij duidt mannen aan voor de jacht, voor het onderhoud van het vuur en stelt een vaste kok aan. Ze hebben in dat opzicht geluk want die is met hen meegekomen. Hij is als bijna vanzelfsprekend ook Fransman en heet Vernier. De overige zeven mannen van de groep zijn drie Engelsen, nog twee Fransen en twee Portugezen. Zodra de gestranden zich zo goed als mogelijk geïnstalleerd hebben zendt Dumont enkele van zijn matrozen uit ter verkenning van de kust. In de late namiddag komen ze terug en weet zijn eerste assistent, Desruelles, te vertellen dat naar het noorden toe, aan de Cap de la Déception, er een enorme broedplaats van koningspinguïns is. Dumont begeeft zich de volgende dag op stap in de aangegeven richting. En inderdaad, net over een lage heuvel kijkt hij neer op een indrukwekkende kolonie pinguïns. Honderdduizenden vogels zitten kort op elkaar hun eieren uit te broeden. Het is een hoopgevende gedachte een zo grote hoeveelheid voedsel in de omgeving te weten. Enkele tientallen pinguïns worden gedood. Met deze buit beladen keren ze terug naar hun strand.

De volgende maanden zijn erg moeilijk. Het weer is bijna dagelijks bar slecht met veel sneeuw, vrieskou 's nachts en dikwijls een tekort aan zeeolifanten. Ze moeten dan naar Cap de la Déception om pinguïns neer te knuppelen. Voor de winter hebben ze geen aangepaste kledij zodat ze vellen moeten gebruiken. De woning houdt stand en heeft, gebouwd op een lichte glooiing, geen hinder van aanstormend water. De vlakte waar ze geïnstalleerd zijn is eigenlijk een groot strand van ruim een kilometer lengte en de helft van die lengte in de diepte. In de rug zitten ze geblokkeerd door een rotsmuur van wel vijftig meter hoog. Om van dit strand naar de pinguïnkolonie te trekken moeten ze over heuvelachtig terrein. De afstand bedraagt vier kilometer, in de winter zeker geen pretje. De moraal onder de manschappen is betrekkelijk goed ook al wordt er heel wat afgesnauwd en gevloekt. Maar elkeen lijkt wel van bij de aanvang het leiderschap van Dumont te hebben aanvaard. De enige dissident in de groep is de Portugees Alveira. Hij durft al eens te rebelleren en tracht dan andere matrozen in zijn kielzog mee te sleuren. Maar Dumont heeft het heft stevig in handen en robuust als hij fysiek is dwingt zijn persoon het nodige respect af. Hij heeft ook plannen en ideeën, voornamelijk met betrekking tot de verkenning van het eiland en om eens een poging te wagen in de richting van de oostelijke Crozeteilanden, met name het Ile-de-la Prise-de-Possession van Marion waar het blijkbaar beter verblijven is dan hier. Maar in de winter zitten ze muurvast op Ile-Dauphine. Wanneer ze die dan doorgesuldceld zijn, zonder al te veel zieken en zonder enig ongelukje, trekt op een mooie morgen van januari een groepje van vier mannen de bergen in. De berg eigenlijk, want het eîland vormt op zichzelf één grote piek van wel 700 meter hoog. Samen met Desruelles en twee andere matrozen begint Dumont aan een moeizame tocht die hen via steile bergflanken en nauwe bergengten naar de top van de Richard Foy brengt. Van hierboven overschouwen ze het ganse eiland. Het is bepaald indrukwekkend. Want de berg vult het hele terrein. Aan de westzijde is de helling heel wat steiler dan aan de tegenoverliggende kant; wegens de hoge rotsmuren is de kust er quasi ontoegankelijk. Dumont vindt het dan ook niet nuttig langs die kant af te dalen. De configuratie van het landschap is van hierboven duidelijk genoeg te zien. De landingsplaatsen, enigszins vlakke landschappen en zachte hellingen, maar ook alle leven lijkt zich aan hun kant te bevinden. Er is dus geen nood aan een andere legerplaats. Tussen Cap Verdoyant en Cap de la Déception is bovendien het gros van de zeedieren en vogels gevestigd. Hier hoeven ze slechts enkele heuveltjes over om pinguins of zeeolifanten te vangen; de albatrossen vinden ze op wat hoger gelegen terreinen.

Het is begin februari wanneer Dumont aan de verzamelde manschappen met het plan ter tafel komt met de sloep in de richting van de oostelijke Crozets te varen. Met de heersende westenwinden, vindt hij, moet de onderneming een redelijke kans op slagen hebben. Het weer is in deze maand nog fortuinlijk zodat het nu of nooit is. Zoals te verwachten ligt Alveiro dwars; hij vindt de boot ongeschikt, de zee te hoog, de stormen te frequent en in zijn geheel de opzet veel te gevaarlijk. Hij doet niet mee en met hem zijn volgelingen namelijk de andere Portugees en één der Engelsen, Jones. Dan doet Dumont het maar met de overblijvende vijf mannen. Ze moeten wel het zeil recupereren dat ze bij de bouw van de woning hebben gebruikt. In de plaats leggen ze zeeolifantenvellen als grondbedekking. Van lansen en wat ander hout maken ze een eerder primitieve mast waaraan het zeil kan bevestigd worden. Een roer maken ze van een plank uit de watervaten. De roeispanen gaan mee. Om te kunnen vertrekken moeten ze niet alleen op mooi weer wachten maar tevens op wind uit de goede richting. Want met die sloep valt niet te laveren zoals met een volwaardig schip.

In de vroege morgen van 15 februari is het dan zover. Met een flinke noordwestenbries steken ze in zee en worden nagewuifd door Alveiro en zijn volgelingen. De koers is oostzuidoost. Met de bries kunnen ze de ruim 90 km naar het Ile du Roi-Charles of Ile-de-la-Prise-de- Possession nog dezelfde dag klaren. Maar na een tweetal uren varen komt mist opzetten en wordt het druilerig. De wind valt. Meteen weet niemand zich nog te oriënteren. Dumont laat op de riemen overgaan en kiest, op goed geluk, een richting die hem de juiste lijkt. Het is alleszins een tegenvaller maar het is voor hun veiligheid allicht beter dan een storm. De mannen roeien ruim twee uur als opnieuw een lichte bries opsteekt. De zichtbaarheid wordt iets beter maar de zon krijgen ze niet te zien. Dumont gaar terug over op het zeil en laat de sloep door de wind meenemen. Tegen de middag klaart het helemaal op. Hoogst verwonderd kijken ze tegen een lange rotsmuur aan, nauwelijks enkele mijlen verderop. Zijn ze al aangekomen op Roi-Charles? Het is best mogelijk, want de kaap voor hen, met ervoor vijf boven de zee uitstekende rotsen, komt niet bekend voor. Maar het lijkt geen geschikte plaats om aan land te gaan ook al merken ze een zeer nauw strandje op. Dumont laat tot vlak onder de kust varen, haalt het zeil in en van hieraf wordt langsheen de kust geroeid. Zo komen ze aan een andere kaap en die lijkt Dumont bekender voor te komen. Maar hij is niet zeken Ook het bergachtig uitzicht van het land meent hij al eens gezien te hebben. Wanneer ze de derde kaap gepasseerd zijn weet de provoost het: ze hebben een gezellig zeiltochtje op zee gemaakt en zijn terug thuis! Want dit is duidelijk de Cap Verdoyant van het Ile-Dauphine en geenszins een der oostelijke Crozets. De zee heeft hen lelijke parten gespeeld waarbij de mist de grote schuldige is geweest. Vanaf het punt waarop ze beginnen roeien zijn, zijn ze noordoostwaarts afgedreven en toen de wind terug opstak, was dat geen westen maar een noordoostenwind en die heeft hen terug op het eiland gebracht. Voor iedereen is het een teleurstelling. Maar het avontuur is beëindigd en Dumont heeft geen zin om het experiment te herhalen. Het weer is in deze streken veel te onbestendig om zonder kompas in zee te steken.

De volgende maand wordt het weer opnieuw slechter. In april blijft de temperatuur weliswaar de ganse maand boven het vriespunt maar het regent bijna onophoudend. De windvlagen nemen toe, het is vaak mistig en het wil al eens sneeuwen. Maar er is, gelukkig, geen voedselprobleem. Zijn er geen zeeolifanten dan zijn er toch altijd wel pinguïns en albatrossen. Maar de kou is wel wat anders. Vooral aan het deurgat moet wat gedaan worden. Onder hen is er wel een timmerman maar hij beschikt niet over enig werktuig. Dat is op de Aventure gebleven. Hij weet nochtans van de planken en ijzeren banden van de watervaten en de zitbanken uit de sloep een paneel samen te stellen dat als deur kan dienst doen. Ook de kok heeft het niet onder de markt: al het aangevoerde vlees dient immers geroosterd te worden want het keukengerei is niet meegekomen. Maar zowel voor deze problemen als het maken en herstellen van kleren vinden ze oplossingen. Vooral in deze wintermaanden, wanneer ze dikwijls in huis moeten blijven en weinig om handen hebben is het humeur van de mannen dikwijls beneden alle peil. Er wordt vaak geruzied dat het klettert. En wanneer woorden het niet meer doen vallen er klappen. Steeds lukt het Dumont de partijen tot verzoening te brengen zodat de groep bijeen blijft. De mannen geven de hoop op redding niet op. Het is nu wel haast zeker dat de Aventure ver-gaan is, of in het beste geval ergens gestrand. Op redding van die kant valt dus niet te rekenen. Maar in de komende lente- en zomermaanden zit de kans er weer in dat een robbenjager passeert. En inderdaad vaart midden december 1826 de Cape Packet tussen de noordkaap van Ile-Dauphine en de twaalf rotseilandjes in het noorden door. Deze Engelse robbenjager komt van de Marioneilanden en vaart in de richting van de oostelijke Crozets. Maar het is mistig en nacht en kapitein Duncan ontwaart het eiland niet eens. En dan, die voormiddag van 3 februari, zien ze plots aan de einder een schip recht op hen afkomen. Alsof het geroepen werd. En het gaat voor anker precies op die plaats waar de mannen van Dumont verblijf houden. Er komt een sloep op hen af. Een ongeziene vreugde maakt zich van hen meester en vervult hun gemoed. Eindelijk gered! De officier van de Cape Packet is al niet meer verwonderd bij het zicht van deze groep haveloze wezens. Maar aan boord van de sloep is ook bootsman Aline meegekomen, zowat de tegenhanger van Alveiro op het andere eiland. En dan wordt het Dumont al duidelijker.... Nu, bij Lesquin en Fotheringham gezeten, komt hij het ganse verhaal van de schipbreuk te weten.


Het einde van Lesquin

Het is 5 maart 1827 als ze in Kaap-stad van boord gaan. Aan land is het een eenvoudig afscheid van de 15 mannen. Hier scheiden hun wegen zich onherroepelijk. Als matrozen zullen ze elkaar mogelijk nog wel terugzien in een of andere haven, waar ook ter wereld. Sommigen blijven in Kaapstad, anderen zoals kapitein Fotheringham, die bezorgd is om zijn werkgever op Mauritius terug op te zoeken, varen met het eerste schip naar Port-Louis af. Alleen Lesquin heeft zijn vaderland als uiteindelijke bestemming gekozen. In de haven is de Fils de France verschenen, komende van China. Hij staat onder bevel van kapitein Geoffroy en Lesquin gaat hem opzoeken en verneemt dat het vaartuig weldra zal afreizen naar Nantes. Lesquin mag mee. Na een voorspoedige reis arriveert de Fils de France in Saint-Nazaire op 7 mei 1827. Daar stapt hij over op La Pêche de France en komt in Nantes toe op 1 juni. In al die tussentijd, sedert zijn redding door de Cape Packet en zijn reis met de Fils de France, heeft Lesquin niet stilgezeten. Hij is vastbesloten het relaas van zijn schipbreuk te boek te stellen. Vanwege het wetenschappelijk belang van de belevenissen op Chabrol. Maar tevens om zich als officier te kunnen bevestigen. Want dat is hij in werkelijkheid nog altijd niet. Hij wil een proefschrift maken voor het examen van kapitein. Lesquin gaat terug naar huis in Roscoff en schrijft daar zijn verhaal. Eind mei is het klaar en het verschijnt als julibijdrage in het te Nantes uitgegeven zesmaandelijks tijdschrift "Lycée Armoricain", onder de titel "Relation du Naufrage de la Goélette l'Aventure de l'Ile-de-France, commandée par M. Lesquin, de Roscoff".
Het is duidelijk dat niet Lesquin, maar Fotheringham de commandant van de Aventure en van de ganse missie was, maar die is uiteraard niet in Nantes aanwezig om de uitgever op die door Lesquin gewilde fout te wijzen. Zonder echt een officierenopleiding te hebben gekregen meet Lesquin zich toch de functie van commandant toe, ook al vermeldt hij in het begin van zijn verhaal dat Fotheringham door reder Black als kapitein is aangesteld. Maar Lesquin heeft daar een bedoeling mee. In een brief van 8 augustus 1827 gericht aan de Directeur général du Dépôt de la Marine, Admiraal Chevalier de Rossel, geeft hij een summiere beschrijving van alle eilanden van de Crozet-archipel waarbij hij de nadnik legt op de waarde van zijn eigen observaties. Hij voegt bij de brief, samen met twee exemplaren van zijn relaas, tevens een door hem getekende kaart van de eilandengroep en een andere van de Marion-eilanden, hoewel hij daar niet geweest is. Admiraal de Rossel laat alles in het archief opbergen. Dezelfde week nog is Lesquin in Parijs en bezoekt er de maritieme diensten van de hoofdstad, met het oog op enige felicitaties en zelfs op het Légion d'Honneur, dat hem, schrijft hij alweer in een brief van 14 augustus aan dezelfde admiraal 'zeer aangenaam zou zijn'. Maar dat lintje krijgt hij niet. Schipbreukelingen zijn nu niet bepaald van aard om bij de marine veel indruk te maken. Maar toch ontmoedigt die negatieve houding van de marinediensten hem niet. Een week later is hij terug in Bretagne en laat zich te Morlaix op 1 september inschrijven voor het examen van kapitein op de grote vaart. De lessen in hydrografie volgt hij in de Marineschool van Brest. Het is hem zodoende toch gelukt, tien jaar na de beruchte haagschool in Angoulème, om eens een ernstig leerling te zijn. En hij slaagt!

De daaropvolgende jaren is hij verschillende malen tweede kapitein -luitenant dus- en tenslotte vertrekt hij op 26 december 1829 als luitenant op de Général La Fayette met Peru als bestemming. Op 29 juli 1830 arriveert hij in Lima. Daar stapt Lesquin over op de Franse brik La Revanche. Nog altijd als tweede kapitein brengt hij het schip naar Valparaiso in Chili. Het is december als hij de haven aandoet. Hier gaat zich zijn laatste avontuur afspelen. Zoals de eenvoudigste van de matrozen hebben ook de kapitein en zijn officieren recht op een vrije dag in de haven. De vooravond van kerstmis heeft Lesquin voor zichzelf gereserveerd. Het is als een herinneringsdag aan twee belangrijke gebeurtenissen die zich respectievelijk vijf en vier jaar geleden op Chabrol voordeden: de rumoerige terugkeer van de vier mannen op het vlot naar Chabrol en de spannende dagen waarop ze uitkeken naar de uiteindelijke bevrijder, de Cape Packet. Maar het is niet aan dergelijke mijmeringen dat Lesquin zich deze avond overgeeft. Hij slentert door de straten van Valparaiso op zoek naar gezelschap. Matrozen hebben hem een adres gegeven. En zo komt hij in de Calle de San Francisco, een klein straatje in het centrum van de stad, en daar vindt de vrijgezel Lesquin een huis waar Dofia Rosalia Chulena verblijft. Hij stapt er binnen en vindt vertedering in de armen van de 28-jarige Rosalia. Op een bepaald ogenblik, het is nog vroeg op de avond, komt nog een andere man de woning binnen maar die weet de capriolen van "zijn" Rosalia niet op prijs te stellen. Deze man heet Marin en is officier van de stedelijke politie. Er onstaat een hevige ruzie tussen de drie personen in het kleine vertrek en dan gaat plots een schot af Lesquin valt neer. Hij is dood! Het is 24 december 1830, 10 uur in de avond. Guillaume Lesquin heeft niet eens de dertig jaar gehaald. Hij, de kapitein, de zeeman, is niet in een storm omgekomen, heeft niet het leven gelaten op dat barre eiland Chabrol, maar op een plaats waar hij dit het minst zou verwacht hebben. Zijn carrière is afgelopen voor ze goed begonnen is. Op het ogenblik dat hij eindelijk zijn doel in zicht had, zijn kapiteinsdiploma op zak. Maar toch is, spijts dit korte leven, zijn bestaan niet zonder wezenlijk nut geweest. Zijn relaas van slechts 50 bladzijden is achteraf van enorme wetenschappelijke waarde gebleken, omdat het cijfers en feiten geeft die vooral voor natuurkundigen van onschatbare waarden zijn. Zijn leven is als dusdanig het bijna klassieke voorbeeld van vallen en opstaan. Van proberen, lukken en mislukken. Met hoogten en laagten, zoals alle mensen die kennen...


En Goodridge...

Het jaar volgend op Lesquin's dood verlaat Charles Goodridge het eiland Tasmanië. Na een verblijf van twee jaar op Chabrol en Roi-Charles, een vrijwillige ballingschap van enkele maanden op het eiland Amsterdam en een ongedwongen verblijf in Australië, monstert de matroos aan op een Engels schip dat via Sydney en Kaap de Goede Hoop hem terug naar het moederland brengt. Eens terug in Torbay raden zijn familieleden hem aan zijn wedervaren op papier te zetten. Hij had er niet eerder aan gedacht en tijdens deze bijna tien jaar durende reis geen nota's bijgehouden. Geheel voortgaand op zijn geheugen schrijft hij zijn verhaal. Voor de beschrijving van de diersoorten op de Crozeteilanden waagt hij het evenwel zijn inmiddels vager geworden indrukken weer te geven. Hij raadpleegt de plaatselijke bibliotheek waar hij enkele natuurkundige werken vindt en herleest de reisbeschrijvingen van circumnavigator kapitein James Cook. Op die wijze krijgt hij een relaas van 100 bladzijden en trekt ermee naar Exeter, de enige grote stad in de omgeving. Hier vindt hij een drukker bereid de tekst te drukken en door Hamilton en Adam in Londen te laten uitgeven. Wij schrijven 1832. Het is bijzonder spijtig voor Goodridge dat hij geen kennis kon nemen van zowel de publicatie van kapitein Crozet uit 1783 als van de recenter gepubliceerde tekst van Lesquin uit 1827. Het had hem de gelegenheid gegeven zich beter te situeren op de eilanden waar hij twee jaar had verbleven. In de loop van de jaren laat de auteur het verhaal herdrukken en voegt hij aanvullingen en andere illustraties toe. Goodridge is als zeeman geboren en blijft dat zijn leven lang. Het eindigt waar het begonnen is, in Paignton, vreedzaam, op zestig-jarige leeftijd...

 

R. Thijs

        

 

 

 

  LMB-BML 2007 Webmaster & designer: Cmdt. André Jehaes - email andre.jehaes@lmb-bml.be