HISTORIEK  HISTORIQUE  HISTORIC

 

 

De schipbreuk van de kotter Princess of Wales en de schoener l'Aventure (V)

 

De Drie Valleientocht

Fotheringham vindt dat de tijd gekomen is om het eiland aan een nader onderzoek te onderwerpen. Het is daar het aangewezen seizoen voor. Lesquin gaat op het voorstel in. Ze moeten inderdaad nog zeer veel leren van hun verblijfplaats waarvan ze alleen de onmiddellijke omgeving kennen, de Vallei van de Overvloed inbegrepen. De vroegere expedities hadden trouwens alleen maar iets te maken met levensnoodzakelijke behoeften, echte verkenningen waren het nooit. Zoals bij de vorige gelegenheden leggen de kapitein en zijn assistent het plan voor aan de vijf andere mannen. Maar ook nu overvalt hen die onbegrijpelijke angst om de werkelijkheid achter de bergen te zien. Het is spijtig, bijna onvergeeflijk, zo voelen beide officieren het aan, dat deze mensen die als zeelieden toch wat gewend zijn schrik hebben om een stap verder te zetten dan de hen bekende wereld. Ze verkiezen blijkbaar zichzelf de moeite te besparen om enige kennis te verzamelen nu de officieren zelf de kastanjes uit het vuur gaan halen. Tot op heden is Metzelaar de enige geweest die de inspanning leverde zijn kennis te verrijken, door deel te nemen aan de campagne naar de Vallei van de Overvloed, ook al gaf zijn houding bij de terugkeer een nogal bizarre indruk. Maar nu laat hij zich inpalmen door de twijfels van zijn gezellen en blijft hij liever in Maisonpierres. Het weer kondigt zich gunstig aan en dus treffen Lesquin en Fotheringham de voorbereidingen voor de tocht die ze voor morgen hebben gepland. Omdat het terrein zonder twijfel moeilijk zal zijn, het weer wel licht regenachtig en koud 's nachts, schatten de beide mannen de duur van de verkenning op meerdere dagen. Er valt dus heel wat mee te nemen. Om te beginnen steken ze zich in een nieuw gefabriceerde kledij gemaakt van zeeolifantenhuid en als reserveschoeisel gebruiken ze stukken van dezelfde huid. In een zak bergen ze elk een grote hoeveelheid geroosterd vlees en een twaalftal gekookte eieren. Ze voorzien zich verder van een lange stok en jagersmessen. Ze vergeten niet een weinig buskruit en een lont mee te nemen om onderweg vuur te kunnen maken. Bescherming voor de nacht is niet voorzien, hopelijk vinden ze op hun haltes een grot of rotsgewelf dat hen voor wind en regen kan behoeden.

Op 29 november, bij het aanbreken van de dag, laden ze hun vracht op de schouders en gaan op weg. Vanaf Maisonpierres trekken ze de volledige lengte van de vallei, ruim drie kilometer, door daarbij de centrale beek, de Ruisseau des Rafales, volgend tot aan de voet van de Col des Rafales. Van hieraf wordt het een meer dan 400 meter hoge beklimming langszij de bedding van diezelfde beek. Op de top ontwaren ze voor het eerst weer eens een andere vallei, zuidwaarts gericht. Ze lijkt langer maar heel wat smaller te zijn dan de Schipbreukvallei of de Vallei van de Overvloed. Ze dalen de berg af langs de zuidflank en eens beneden ontdekken ze dat de bodem van deze vallei heelwat verschilt van hun eigen rotsachtige dal; hij lijkt bezaaid met een geelkleurige, metaalachtige materie. Het intrigeert hen en ze beginnen te graven. Uit de bodem halen ze op koper lijkende metaaldeeltjes. De naam van de vallei is dus gauw gevonden: Vallée du Cuivre. Ook hier loopt een riviertje de bergflank af, die in een ruime baai uitmondt. Aan de zeekant stoten ze op grote aantallen zeeolifanten en enkele exemplaren van de heel zeldzame zeeluipaard. Het opvallende bij dit groot en gespikkeld zeedier is dat het wijfje veel groter is dan het mannetje. Het strand is alleszins groot genoeg om eveneens plaats te bieden aan een indrukwekkende kolonie koningspinguïns, terwijl ook enkele albatrossen op de verhevenheden nestelen. De golfslag op de kust îs hier veel sterker dan in de thuisvallei. Voor het overige is er, in tegenstelling tot de Vallée de l'Abondance, geen enkel teken van vroegere menselijke aanwezigheid te bespeuren. Evenmin overblijfselen van wrakstukken.

Op een redelijke afstand van de oever, beschut door de oostelijke bergwand, zetten ze hun kamp op. Met het meegebrachte poeder ontsteekt Lesquin een vuur, terwijl Fotheringham de jacht op enkele pinguïns voor zijn rekening neemt. De gedode vogels leveren zowel de avondmaaltijd als het vet voor het vuur. Bovendien hielden de pinguins elk een ei tussen de poten, wat een meevaller is en als dessert naar binnen gewerkt wordt. Bij het vuur bereiden ze de tocht van morgen voor. De bedoeling is oostwaarts te trekken, want dat is het deel van Chabrol dat ze eertijds van op de Dufresnebergen niet hadden kunnen zien. Het westen is hen al bekend, althans het noordelijk deel. Het zuidelijke deel is, buiten een dal westelijk van deze kopervallei, verder totaal ontoegankelijk en lijkt van bovenaf helemaal niet interessant. Bij de eerste morgennevel richten beide mannen zich op en gaan terug op stap. Ze volgen de smalle kuststrook en passeren daarbij een hoge rotsmuur langsheen een bijzonder hoge berg. Tegen het middaguur arriveren ze alweer in een vallei die op zee uitgeeft. Ze is heel wat korter en vooral smaller met een nauwe zandstrook aan de zeeboord. Ook hier ook jonge zeeolifanten. Bescherming zoekend tegen de bergwand voor de regen die al sedert de vroege morgen naar beneden valt, houden ze halt tot de hemel opklaart. Van deze rust maken ze gebruik om hun mondvoorraad aan te spreken. Hierna verlaten ze deze Vallée du Repos en vervolgen hun weg langs de kust in noordoostelijke richting. Deze redelijk vlakke weg wordt vrij vaak geblokkeerd door overhangende rotsmuren zodat ze dan de bergflanken op moeten om die obstakels te omzeilen. Tegen de avond hebben ze nog altijd geen geschikte legerplaats gevonden. Bovendien zijn ze weer eens een berg aan het opklauteren. Zo bereiken ze de top van een 900 meter hoge berg maar zien van hieruit het dal niet dat voor hun voeten ligt. Het is inmiddels donker geworden en in de duisternis dalen ze af. Een gevaarlijke onderneming in volkomen onbekend gebied. Maar ze hebben het geluk plots op een bergengte te stoten met middenin een snel stromende rivier. Ze volgen die naar beneden en komen zo in de derde vallei terecht die ze sedert hun vertrek ontdekten. Aan het strand gekomen zien ze eens te meer zeeolifanten. Ze doden er één en maken een vuur aan. Ook hier schuilen ze onder een rotsgewelf kort bij het strand want het regent opnieuw heel hard. Dat stoort in ernstige mate hun nochtans welverdiende nachtrust. Ze zijn dan ook blij dat de dag aanbreekt en terug kunnen opkramen. Na een eenvoudig ontbijt doven ze het vuur, torsen de voorraadzakken op de rug en met de stok in de hand verlaten ze de Vallée de la Cascade. Vanaf deze waterval-vallei kunnen ze opnieuw de kust volgen. Ook al is het lang niet altijd een vlakke weg, ze komen toch stilaan terug op bekend terrein en naderen de Huppékust.

Een aanwakkerende noordwestenwind doet hen de regen om de oren slaan zodat ze met het hoofd gebukt verder trekken. Lesquin loopt voorop wanneer plots 'n afgrijselijke schreeuw hen doet opschrîkken. Op nauwelijks enige meters afstand ligt op een rots een enorme zeeleeuw die hevig met de kop schuddend en met de muil opengesperd een dreigende houding aanneemt. Plots springt hij van de rots en schuift snel tussen de beide mannen door in de richting van de zee. Een weinig later laat zich nog een tweede maar kleiner exemplaar opmerken. Fotheringham laat de kans niet voorbij gaan en slaat het jonge dier neer. Het wordt ter plaatse gevild en de huid in zakken gestopt. Het is de allereerste maal dat ze deze diersoort op het eiland tegenkomen. De zeeleeuw komt blijkbaar niet frequent voor maar het is wel nuttig deze vindplaats te onthouden en uit te kijken naar andere streken op het eiland waar mogelijk grotere kolonies samenhokken. Want de pels is zacht en mooi en lijkt heel wat beter geschikt en soepeler voor het maken van kledingstukken dan de tot nog toe gebruikte materialen. Na het incident dat nogal wat van hun tijd heeft benomen vervolgen beide mannen hun weg langs de Huppé-kust en inspecteren de eieropslagplaats ter hoogte van de Petite Baie, alvorens de weg in te slaan naar de Schipbreukvallei.


Herrie en scheiding — Maison-roches wordt opgericht

Nauwelijks zijn ze in het zicht van hun woning of een onverklaarbaar gevoel van onbehagen overvalt hen. Op hun geroep van op afstand komt niernand hen tegemoet. Het huis geeft geen teken van leven. Het lijkt wel alsof Maisonpierres een verlaten oord is geworden. Tot Fotheringham de deur opent en de vier mannen geschaard ziet zitten rond het levenloos lijkend lichaam van de Metzelaar. Niemand schrikt of kijkt op wanneer de kapitein en de luitenant binnenstappen. Nie-mand gaat voor hen uit de weg. De officieren werpen hun zakken in een hoek van het vertrek en gaan neerhurken bij Metzelaar. Wat is er gebeurd, informeert Fotheringham? De mannen kijken hun kapitein vertwijfeld aan, één enkele haalt alleen maar de schouders op. Dat is de Portugees Salvador. Het is tenslotte bootsman Aline, in wezen de hoogste in rang bij afwezigheid van de officieren, die het eerst de mond opent. Maar zijn uitleg raakt kant noch wal. Er is gisteren, zegt hij, een discussie onder de mannen ontstaan over een gebeurtenis in Nederlands Oost-Indië in 1817. Op het eiland Ambon zou bij de machtswisseling tussen de Engelse bezetters en de Hollanders, die er opnieuw bezit van kwamen nemen in dat jaar, een aantal Engelsen door de Hollanders van kant zijn gemaakt. Dit gebeuren werd op rekening van Metzelaar, de enige Hollander in de groep, geschreven en toen deze nogal tekeer was gegaan tegen de Engelsen en ook de Fransen die nochtans geallieer-den van de Hollanders waren in de napoleontische tijd, kreeg hij slagen en schoppen. Salvador, wegens zijn nationaliteit nochtans niet direct bij de Ambon-affaire betrokken, was op een bepaald ogenblik zijn zuiders temperament niet meer mees-ter gebleven en had een mes in de rug van de arme Hollander geplant.

Mogelijk is de verklaring van de bootsman de weergave van de werkelijkheid maar met de kennis die vooral Fotheringham op zee reeds heeft opgedaan kan deze best vermoeden dat de oorzaak van of de aanleiding tot het dispuut elders lag, maar dat de ware toedracht verborgen gehouden wordt. De kapitein is er zich bovendien goed van bewust dat aandringen of verder onderzoeken bij de matrozen niet de minste zin heeft. Vermits ze met zijn allen bij het incident betrokken blijken te zijn zullen ze mekaar ook blijven dekken. Fotheringham dient dus genoegen te nemen met de gegeven uitleg. Zijn eerste bekommernis is evenwel de toestand van Metzelaar. Die lijkt op het eerste gezicht niet erg schitterend. Kritiek zelfs want de man kan zich hoegenaamd niet meer bewegen. Hij schijnt als verlamd door de stokslagen en de messteek. Lesquin verzorgt de steekwonde en beiden leggen ze nadien de Nederlander op de matras waar hij in augustus al eens had opgelegen na zijn onverwachtse terugkeer uit de Vallei van de Overvloed. Hierna richt de kapitein zich op. Hij wijst de schuldigen terecht en betreurt in de gegeven omstandigheden geen sancties te kunnen treffen. Hun onmenselijk gedrag, zegt hij, is van die aard om niet langer hun gezelschap te dulden. Maar hij wijst hen niet de deur. Integendeel, hij beslist dat vanaf de volgende dag, hijzelf en Lesquin het huis zullen verlaten om elders in de vallei een andere woning te bouwen. Met hun beiden zullen ze er samen met Metzelaar een afzonderlijk bestaan gaan leiden, los van dat van de andere mannen van de Aventure. Voor Lesquin is dergelijke, onverhoedse beslissing van zijn chef een complete verrassing. Hij had, zoals Fotheringham, gehoopt op een toegeving van de schuldigen. Een verontschuldiging van hun kant bijvoorbeeld. Maar ze tonen geen berouw en doen geen enkele poging om de kapitein op zijn besluit te doen terugkomen. Reeds de volgende dag beginnen hij en Lesquin dan ook met de uitvoering van hun dreigement. Ze gaan op zoek naar de geschikte plaats en vinden die langsheen de rotswand, korter bij de oever van de baai. Op 2 december 1825 starten ze met de constructie van hun hut. Acht dagen later is ze helemaal af en nemen ze er hun intrek in, samen met Metzelaar die intussen al goed op weg is om enkele stappen te zetten. Het huisje, dat ze Maisonroches noemen, is bijna even groot als Maisonpierres, twee en een halve meter lang en een meter tachtig breed en net hoog genoegom er rechtop in te kunnen staan. Tijdens de bouw waren ze blijven overnachten in Maisonpierres maar er was geen echt contact meer met de vier daders. Beide groepen negeren elkaar perfect en zullen dat na de verhuis blijven doen. Wel stemmen ze erin toe de al niet te grote kookketel in twee te delen, waarna er uit dit keukenstuk eigenlijk al niet veel meer te halen is. Want beide stukken zijn nu platte schalen geworden waarin niets meer te koken valt. Alvast geen eieren.

De drie bewoners van het nieuwe huis, net zoals Maisonpierres met opeengestapelde stenen gebouwd en bedekt met zeeolifantenvellen, installeren zich zo comfortabel mogelijk. Ze beschikken alleszins over meer ruimte maar de afsluiting is nog niet in orde. Als deur gebruiken ze een neerhangend zeeolifantenvel dat echter te ruime spleten laat om een degelijke afscherming te bieden. Maar ook met dit kletterend sluitstuk leren ze leven. Na de lente, die toch enkele genadige dagen bracht, is nu met rasse schreden de zomer van het zuidelijk halfrond in aantocht. Het is te merken aan de grote hoeveelheden springpinguïns die in hun onmiddellijke omgeving nestelen. Hun aantal loopt begin december op tot enkele miljoenen exemplaren. De bewoners van beide huizen profiteren daar dan ook van om een zo groot mogelijk aantal eieren te verzamelen, die ze bewaren op een droge afgeschermde plaats tussen de rotsen. Het bespaart hen de route naar de pinguïnkolonie aan de Petite Baie. Aan andere vleessoorten is in dit seizoen evenmin gebrek zodat al eens aan zonneklopperij kan gedaan worden...

Op een mooie, relatief warme dag, de temperatuur is op het middaguur wel tot 15° graden geklommen, is Lesquin op wandel in het oostelijk gedeelte van de vallei als plots zijn aandacht getrokken wordt door een grot aan het uiteinde van het dal, gedeeltelijk verborgen achter een enorme rots waaruit een beekje te voorschijn komt. Hij gaat naar binnen en tot zijn verwondering is op deze plaats de grot bedekt met zeer fijne, blauwachtige aarde, die bij nader toezien uitstekende leemgrond lijkt te zijn. En kurkdroog. Het is een geweldige ontdekking die heel wat perspectieven opent. Met dit leem kan geprobeerd worden om potten te maken en te bakken zodat hun kookprobleem eindelijk een oplossing krijgt. Lesquin loopt het nieuws te vertellen aan Fotheringham en samen met Metzelaar, die al helemaal terug op de been is, begeven ze zich naar de grot. Ze verzamelen voldoende aarde om enkele potten te maken en brengen ze over naar Maisonroches. Deze 1 1 de december is een gedenkwaardige dag in de geschiedenis van de schipbreukelingen. Het drietal gaat meteen aan de slag en ze werken de ganse nacht door. 's Morgens zijn zes potten klaar en Lesquin draagt ze naar buiten om ze traag maar zeker in de zon te doen drogen. Maar tot zijn grote spijt verbrokkelen al zijn producten. Hij zet zich opnieuw aan het werk en laat dit keer de potten in de schaduw drogen. Het geeft goede resultaten. Met de overgebleven droge aarde, die net als turf is, ontsteekt Lesquin een groot vuur en hij plaatst de potten er middenin. Na een baktijd van zes uur neemt hij ze er één voor één terug uit. Maar ook nu is het resultaat niet denderend. Slechts één enkele pot is geschikt om voor gebruik in aanmerking te komen. De andere zijn gescheurd of gebroken. Het is alleszins een verbetering tegenover het platte ketelstuk waar ze nu hun eten mee klaarmaken. De pot heeft een redelijk grote inhoud van wel vier flessen. Lesquin neemt dra de proef op de som en test het werkstuk in het vuur van de woning. Er is geen probleem. De pot doet het. 's Avonds maken ze kookvlees van de schouder van een zeeolifant, geprepareerd in een saus van samengeklopte pinguïneieren. Allen zijn enthousiast en vinden dat ze het beste souper sedert de schipbreuk aan het nuttigen zijn.

 

Met een vlot naar Roi Charles

Fotheringham vindt dat spijts hun rancune de mensen van Maisonpierres ook recht hebben op verbetering in hun levensvoorwaarden en dat Lesquin zijn ontdekking aan de vier moet gaan kenbaar maken. En dat doet hij ook. Hij klopt bij hen aan en toont de geslaagde pot. Ook legt hij hen uit waar ze het materiaal kunnen vinden en op welke wijze de aarden potten kunnen vervaardigd worden. De mannen van Maisonpierres laten Lesquin uitpraten en tonen zich erkentelijk voor de stap die Maisonroches in hun richting zet. Maar hun enthousiasme is niet erg groot; de potten kunnen hen niet echt van nut zijn, leggen ze uit, want ze hebben heel andere vooruitzichten. Sedert de scheiding van veertien dagen geleden hebben ze het plan opgevat een vlot te bouwen om daarmee naar het nabijgelegen eiland Roi-Charles te zeilen, waar ze hopen betere overlevingskansen te hebben dan op Chabrol. Van de rondvaart rond dit eiland, kort voor hun stranding met de Aventure op Chabrol, hadden ze inderdaad onthouden dat het toegankelijk leek, meer groen vertoonde en een blijkbaar meer geschakeerde dierenwereld kende. Ook uit het ontdekkingsverhaa1 van MarionDufresne was dit duidelijk naar voor gekomen, ook al hadden ze dat niet gelezen. Ze hadden er op Ile-de-France wel over horen praten.

Lesquinis begrijpelijkerwijs nieuwsgierig om het scheepje te zien dat de vier mannen in die tussentijd hebben geconstrueerd. Als materiaal zijn elementen van de scheepswatervaten gebruikt, aaneengebonden en bedekt met de alomtegenwoordige vellen van de zeeolifanten. Het is maar een povere structuur. Lesquin tracht daarom de mannen de geplande onderneming uit het hoofd te praten. Het Ile-du-Roi-Charles is wel 18 mijlen ver en niet altijd zichtbaar onder de permanente mistbanken die beide zustereilanden plegen te overdekken. Er is de hevige branding op de kusten, die ook de Aventure parten heeft gespeeld en een landing toen onmogelijk had gemaakt. En de uiterst gevaarlijke noordwestenwinden, de nordits, benevens de invloed van de equinoxiale stromingen in dit gebied. Het risico om te pletter te slaan tegen de klippen, maar ook om voorgoed af te dwalen in de onmetelijke Indische oceaan, is bijzonder groot. Maar de mannen blijven doof voor zijn raadgevingen en opmerkingen. Ze willen van dit eiland weg en liefst zo vlug mogelijk. Voor een deelname aan de expeditie naar de drie valleien zijn ze niet te vinden. Toen hebben ze angst voor de gevaren uit de onmiddellijke omgeving. Omdat het initiatief van de officieren was uitgegaan? Wellicht! Want nu het idee van henzelf komt storten ze zich hals over kop in een avontuur naar het totaal onbekende. Alle angst is weggevallen. Bij het eerste teken van goed en kalm weer, zeggen ze, willen ze afvaren. Lesquin wenst hen dan maar het beste toe ook al is het voor hem duidelijk dat ze een zekere dood tegemoet gaan. Fotheringham aan wie Lesquin het nieuws heeft overgebracht deelt helemaal de mening van zijn luitenant. Ook hij vindt het een ondoordachte onderneming. De Hollander daarentegen ziet het met gans andere ogen. Voor hem mogen zijn voormalige aanranders gerust te pletter lopen op de rotsen. Hij zou het zelfs een verdiende straf vinden wegens de behandeling die hij van hen te verduren kreeg.

De vîer duivels, zoals Metzelaar de vier bewoners van Maisonpierres is gaan noemen, trekken op 17 december hun vlot de baai in en nemen erop plaats. Als zeil hijsen ze een groot zeeolifantenvel. De bewoners van Maisonroches hebben het vertrek gezien en zijn naar buiten gekomen. Onder een gunstige wind verwijdert het vlot zich vrij vlug van de oever. Het is nochtans zwaar beladen met de vier mannen en al het materiaal dat hen op Roi-Charles van nut zou kunnen zijn. Fotheringham en zijn maats beklimmen dan de nabije bergen van Les Santons om van daaruit de tocht verder te kunnen gadeslaan. De mannen van het vlot hebben alleszins geluk met het weer. Het is niet te winderig en de hemel is open. Toch zien de kapitein en Lesquin in de verte al mist opdagen. Dat voorspelt niet veel goeds. Wanneer het bootje uit het zicht is verdwenen dalen de mannen de berg af allesbehalve gerust in de afloop. Ze voelen zich in hun mening gesterkt wanneer weinig later de wind begint aan te wakkeren uit een zuidelijke hoek. Met deze windrichting, weten ze, is het voor de schepelingen onmogelijk om aan land te gaan op de noordkust van Roi-Charles. Ze kunnen evenmin terugkeren. Tegen de avond is de wind al aangezwollen tot stormkracht. Het is zo goed als zeker dat de vier mannen door de golven zijn verzwolgen. 's Anderendaags is de wind alweer gedraaid, ditmaal naar het noordwesten. Hij blaast wel niet zo hevig maar de zee staat toch zeer hoog. Zeker van het teloorgaan van het vlot en zijn bemarming begeven Fotheringham en zijn metgezellen zich naar Maisonpierres om te zien wat de mannen hebben achtergelaten dat henzelf te pas kan komen. Het is niet bijster veel doch het is vooral de houten deur die hen interesseert. Ze nemen die mee naar hun eigen woning en voorzien ze langs de binnenkant van twee extra vergrendelingen. Die hebben vooral hun nut tegen de opdringerigheid van de vrouwelijke zeeolifanten die de afgelopen dagen al eens tot in hun huis waren doorgedrongen.

Rond middernacht wanneer ze voor het eerst in een goed afgesloten ruimte kunnen slapen worden ze plots opgeschrikt door luid geroep en hevig gebonk op de deur. Lesquin en Fotheringham grijpen naar hun messen maar krijgen niet eens de tijd wat dan ook te ondernemen tegen de overvallers. Deze dringen Maisonroches binnen, vernietigen alles wat binnen hun bereik komt, de aarden potten van Lesquin inbegrepen, en druipen dan terug af met de deur en een pak olifantenvellen. De daders, niemand zou het nog verwacht hebben, zijn de vier mannen van Maisonpierres die onverhoeds terug ten tonele verschenen, tegen alle logica in. Het is alleszins een weinig fraaie terugkeer. De schade in de hut is aanzienlijk. De drie mannen zijn razend. Vooral wegens de onbeschofte manier waarop de schepelingen hun terugkeer zijn komen aankondigen. Ze hadden evengoed een beleefder wijze kunnen bedenken om weer in het bezit van hun zaken te geraken. Fotheringham en Lesquin zouden geen officieren zijn dat ze dit gebeuren blauwblauw kunnen laten. Ze besluiten 's anderendaags een tegenbezoek te brengen aan Maisonpierres. Bij het aanbreken van de dag voegen ze de daad bij het woord. Maar ze vertrekken niet ongewapend want de anderen konden wel eens wat in het schild voeren. Lesquin voorziet zich van zijn jagersmes en neemt een lans in de rechterhand. De kapitein pakt een stok. De Hollander is nog het meest in zijn schik met de geplande veldtocht. Hij heeft een knots gemaakt en sleurt eveneens een zak stenen mee teneinde, zegt hij, op alles voorbereid te zijn en de vijand te verbazen. Aldus uitgerust trekken ze op naar Maisonpierres. Lesquin neemt het initiatief en begint op de nieuw geïnstalleerde deur te kloppen. Het is de Spaanse bootsman Aline die openmaakt en op barse toon vraagt wat er aan de hand is en wat ze willen. Lesquin reageert onmiddellijk en richt vliegensvlug de punt van zijn lans op het hart van Aline: ze moeten onmiddellijk het pak huiden terug hebben dat vorige nacht uit Maisonroches werd gestolen en die ze nodig hebben om kleren te maken. Zoniet, vervolgt de luitenant, zal hij niet aarzelen de lans in zijn borst te boren. Aline' s kameraden zijn opgesprongen om hem ter hulp te komen maar een snelle beweging van Lesquin met de lans laat aan duidelijkheid niets over. Ze deinzen terug en gooien de huiden buiten de woning. Dan laat Lesquin de bootsman los en trekken ze zich op enige afstand terug. Van buitenaf richt Fotheringham nu het woord tot de muiters. Hij wil weten waarom ze zich deze nacht zo onbeschoft hebben gedragen. De Spanjaard komt daarop weer naar buiten en begint het verhaal van hun avontuur te vertellen. Reeds kort na hun vertrek waren ze de speelbal van de elementen geworden. Het vlot was hoegenaamd niet bestuurbaar gebleken en het zeil al spoedig beschadigd door de kracht van de wind. Aldus overgeleverd aan de elementen hadden ze vierentwintig uren rondgezwalpt, steeds verder noordwaarts tot ze geen eiland meer konden zien. Het draaien van de wind werd hun geluk. Daardoor werden ze opnieuw zuidwaarts gedreven en bereikten ze het zuidelijke uiteinde van Chabrol. Tegenover de kopervallei werd hun vlot tegen de klippen geslagen, waarna ze met bovenmenselijke inspanning en veel geluk in de Baie du Radeau op het strand belandden. De reisbeschrijving van de kapitein en Lesquin indachtig wisten ze ongeveer waar ze zich bevonden en konden ze zich zo oriënteren op de Vallée du Naufrage. Ze waren onmiddellijk op stap gegaan en bij hun huis toegekomen rond middernacht. Toen ze dit leeggehaald zagen en zonder deur, ontstaken ze in zulke woede dat ze besloten alles in Maisonroches te gaan terughalen en daar de boel kort en klein te slaan. Wat dan ook gebeurde. Fotheringham antwoordt hierop dat ze de deur en de andere zaken alleen maar uit Maisonpierres hadden weggenomen omdat ze ervan overtuigd waren dat zij toch niet van de tocht zouden weerkeren en zodoende was de deur van groter nut voor de overblijvenden op Chabrol. Hun manier van optreden, vervolgt de kapitein, had de indruk gegeven dat ze zich niet alleen wilden wreken maar tevens doden. Deze onverantwoorde daad, besluit hij, is met geen verontschuldiging uit te wissen. Zo de mannen van Maisonpierres ooit een tweede operatie als deze durven op te zetten dan betekent dat niets minder dan een oorlogsverklaring, die zal uitlopen op de dood van allen. Daarop trekken beide groepen zich in hun respectievelijke woningen terug en kan Lesquin terug aan de slag voor de fabricatie van nieuwe potten.

Tegen het eind van december beschikt de groep van Maisonroches over in totaal acht grote stevige potten en kruiken. Ook de mannen van het andere huis leveren zich aan dezelfde werkzaamheden over. Ze komen en gaan voortdurend in de richting van de Caverne Bleue om leem te halen. Kerstmis en Nieuwjaar zijn voor de bewoners van beide huizen aanleiding om te mijmeren. Over thuis, de weidse landschappen, de zachte zomers, de goede wijn en vanzelfsprekend de vrouwen die ze nog het hardst van al missen. En geen schip dat hen van dat desolate eiland komt verlossen. Zou het hen kunnen troosten, mochten ze geweten hebben, dat het Engelse schip Royal Sovereign, dat voor hen onzichtbaar was gebleven toen het op 14 augustus noordelijk Chabrol voorbijvoer, de dag na Kerstmis op zijn beurt schipbreuk had geleden voor de kust van Kerguelen-eiland, 1400 km verderop naar het oosten? Voor die mannen moet de miserie nog beginnen. Maar op Chabrol hebben ze geen besef van dit gebeuren net zomin als ze weten hoe de negen andere marmen van de Aventure het op hun Ile-Dauphine stellen. Met welke problemen hebben deze kameraden te worstelen om een onderkomen en voedsel te vinden? En die hebben niet eens het geluk over 't wrakhout van hun schip te beschikken. Wat helpt het gebeden aan te heffen, zoals Lesquin doet, als de goede god zich op geen enkele manier manifesteert en sedert hun vertrek uit Port-Louis niet de minste blijk van zijn zo bezongen goedertierenheid heeft gegeven. Maar het geloof, van welke aard ook, zeker in omstandigheden als deze, geeft altijd wel enige hoop en houvast, ook al blijven resultaten altijd uit.

In januari is het volop zomer in het zuidelijk halfrond. Het is vooral te merken aan het wegblijven van vorst en sneeuwval, aan de hogere temperaturen overdag, met zelfs pieken tot 20° en het afnemen van de windsnelheid tot ruim de helft van wat ze in de winter moeten ondergaan. Daarentegen regent het nog altijd overvloedig en 's nachts is het bepaald fris te noemen. Van het goede weer maken Fotheringham en zijn gezellen gebruik om over de bergen heen op zoek te gaan naar zeeleeuwen die ze op hun laatste tocht tegen het lijf waren gelopen. De huid van deze dieren interesseert hen uitermate. Hun tochten lopen dan via het einde van de vallei over de Cascadebergen langs het gelijknamige riviertje en dal naar de C6te des Loups marins. Het is, beladen met een vracht van telkens twaalf zware vellen, geen sinecure langs deze weg. Ook de kustweg wordt wel eens gebruikt. In ieder geval beschikken ze tegen het einde van de maand over ruim 200 vellen en daar gaan ze nu trachten bedden van te maken, en een hoop andere zaken die van nut kunnen zijn, vooral in de komende wintermaanden. De maand februari is al niet meer zo schitterend. Er valt nu en dan sneeuw ook al blijft die niet liggen. Eigenaardige topmaand voor de zomer! Toch is het nog dikwijls mooi en warm. Daarvan profiteren de mannen van Maisonroches om hun huis van een nieuwe dakbedekking te voorzien. Het enige beschikbaar materiaal daartoe zijn zeeolifantenvellen.

Eveneens in het vooruitzicht van de latere herfst- en wintermaanden brengen ze wat meer comfort in de hut aan en slaan een grote voorraad turf op die telkens moet aangedragen worden vanuit de Blauwe Grot aan de overzijde van de vallei. Een helse karwei die overigens afgekeken wordt door de buren. De turf moet ervoor zorgen dat 's nachts het vuur aanblijft, zodat een wacht kan uitgespaard worden. En dan komt de al iets koudere maand maart. De herfst doet zijn intrede met lagere temperaturen en volop regen overdag en bijwijlen ook reeds sneeuw 's nachts. Wat op vriesweer duidt. De bergkruinen die even hun wit kleed hadden afgelegd krijgen opnieuw en voor lang een vaste vacht toebedeeld.

De betrekkingen met de buren uit Maisonpierres zijn de afgelopen maanden bijzonder koel geweest, om niet te zeggen onbestaand. Wanneer de bewoners van Maisonroches de vallei in moeten en zodoende Maisonpîerres dienen te passeren, trekken de bewoners van deze laatste zich terug of doen alsof ze niemand zien. Aan dit verstoppertje spelen komt onverwachts een einde. Aanleiding is het plotse overlijden van Adolphe Fortier, midden in de maand maart 1826. Het is zijn landgenoot Louis Crémon die het bericht aan het andere huis komt brengen. Men lijkt in Maisonpierres bang te zijn dat de kapitein zou denken dat de doodsoorzaalc van Fortier van gewelddadige aard zou kunnen zijn. Daarom stuurt de groep Crémon uit met de melding dat Fortier reeds sedert een week ziek was en een natuurlijke dood is gestorven. Fotheringham en Lesquin worden uitgenodigd de nodige vaststellingen te komen doen. Onmiddellijk begeven zij zich naar de zuidelijke woning en bekijken het uitgestrekte lichaam. Fotheringham concludeert dat de doodsoorzaak te wijten is aan totale uitputting. Fortier moet het de afgelopen week of weken hard te verduren gehad hebben want hij lijkt wel weggekwijnd. Wat daarvan de oorzaak kan geweest zijn krijgt de kapitein niet te horen. Niemand van de groep kent ook maar iets van geneeskunde. Het is dan ook moeilijk de echte doodsoorzaak te bepalen maar wellicht was het tering.

Lesquin neemt de begrafenisorganisatie voor zijn rekening. Hij laat de mannen een graf delven van vier voet diep en het lijk omwikkelen met aaneengenaaide zeeleeuwenvellen. Op het middaguur vangt de teraardebestelling aan. Men plaatst het lijk op twee stukken hout en bindt het erop vast. Dan draagt men het naar het graf dat op enige afstand daarvandaan is gedolven. Onder een volslagen stilte begeeft de stoet zich naar de begraafplaats. Er heerst triestheid onder alle mannen. Ook al kennen ze Fortier nauwelijks iets beter dan andere matrozen hun metgezellen op een schip kennen; hier op dit eiland is hij meer geweest dan alleen maar hun eerste kok. Fortier had zijn steentje bijgedragen tot de instandhouding van de kleine gemeenschap en was zelfs één van de ijverigste van allen. Nu hij dood is herinnert iedereen zich plots al zijn goede kwaliteiten en betreuren sonunigen dat ze hem soms heel wat kwaad hebben berokkend. Warmeer hun kameraad in de put wordt neergelaten, prevelt Fotheringham enige afscheidsgebeden. Het graf wordt gedempt en allen gaan, zonder mekaar te begroeten, terug naar de eigen woning. Nog onder de indruk van het gebeurde en in bedrukte stenuning. Is dat ook het lot dat elkeen onder hen in de toekomst te wachten staat? En wie zal de volgende zijn, wie zal de laatste zijn?

Halverwege beide woningen wordt Lesquin plots aan de arm getrokken door Metzelaar. Hij zou graag, zegt hij, de plaats van Fortier bij de andere kameraden willen innemen. Hij is hun vroegere wandaden nu voorgoed vergeten en wil terug in Maisonpierres wonen. Tegen deze wens kunnen Lesquin en Fotheringham niets inbrengen. Metzelaar heeft indertijd een afstraffing van diezelfde mimen gekregen. Het is aan hem om te weten wat hij doet. Metzelaar vergezelt de officieren tot Maîsonroches, pakt zijn spullen en maakt rechtsomkeer naar het andere huis. Voortaan zijn de kapitein en zijn luitenant alleen. Het is met zijn tweeën heel wat moeilijker in de winter. Er is iemand nodig voor de jacht of zelfs twee mannen tegelijk. Maar het vuur in de hut moet intussen onderhouden worden en er is evenmin een kok. Zolang juni zich niet aandient hebben ze het beiden nog relatief gemakkelijk om voedsel te bemachtigen. Toch moeten ze al voorraden gerookt vlees en eieren aanleggen want in april en mei kan het al aardig stormen en overvloedig sneeuwen en dan kunnen ze de hut niet verlaten. Maar in juni wordt het, zoals verwacht, plots veel moeilijker. De zeeolifanten blijven immers weg en om het voedselprobleem niet tot het peil van augustus van vorig jaar te laten aanlopen besluiten ze op tijd naar de Vallei van de Overvloed te trekken, waar altijd wel dieren aanwezig zijn. Het is geen prettige karwei, steeds maar de bergen op en af, oplettend voor verborgen spleten en putten en met de schrik de nacht in de vrieskou te moeten doorbrengen. Maar ze moeten het wel zelf doen en steeds met twee, voor de veiligheid. Op zeker ogenblik denken beide mannen er zelfs ernstig aan om in die vallei hun definitieve woonplaats te vestigen om aldus van het periodieke traject verlost te raken. Maar dan klaart het weer in de eigen vallei weer een tijdje op en kunnen ze daar eten zoeken.

Op een dag in dezelfde maand zijn Fotheringham en Lesquin weer eens vanuit Maisonroches naar de Vallei van de Overvloed gegaan als het slechte weer hen overvalt. Ze moeten bescherming zoeken voor de sneeuw onder het enige gewelf dat de vallei biedt en waar ze al ontelbare keren hebben neergehurkt. Ditmaal hebben ze niets bij zich om vuur te maken. Dus moeten ze de sneeuwstorm maar verduren. Pas de volgende morgen kunnen ze terug opstappen. Weer thuis maken ze vlug een stukje eten gereed en gaan dan direct het bed in. Tijdens de nacht steekt een geweldig zware storm op. De zee is sterk aangezwollen en enorme golven worden op het strand geworpen. Maar daar merken beide officieren niets van. Hun terugkeer van de andere vallei heeft hen zo moe gemaakt dat ze de storm niet eens horen. Ze merken niet eens dat de golven hen dreigen te verpletteren. Want hun huis is uiterst kort bij de baai gebouwd. En dan plots gebeurt het. Een enorme watermassa stort zich op het dak van huiden en doet het scheuren. Door de kracht en het gewicht van de golf worden de muren omvergeworpen. Met een klap zijn de mannen klaar wakker en rennen zij naar buiten. Net op tijd want een tweede golf komt al aanstormen en veegt het ganse huis weg. Maar ook al hun gebruiksvoorwerpen, de potten, de messen en de huiden liggen her en der over het strand en de vallei verspreid of zijn in zee verdwenen. Met een van bitterheid vervuld gemoed om het ongeluk dat hen achtervolgt zoeken ze dan de ganse nacht, in de duisternis, naar achtergebleven voorwerpen die door de zee terug op het strand worden geworpen. `Wat te doen?' vragen ze zich af. Ze zullen een nieuwe woonst moeten bouwen, liefst dieper in de vallei om niet opnieuw door de zee belaagd te worden. De morgen is nog maar net in de lucht of beide mannen zijn al bezig stenen te verzamelen voor de woning die ze besloten hebben zuidelijk van Maisonpierres op te richten. Maisonroches lag noordelijk ervan.


De verzoening

Wanneer diezelfde morgen de bewoners van het andere huis wakker worden verwondert het hen begrijpelijkerwij s Maisonroches niet meer te vinden. Ze hebben uiteraard wel de nachtelijke storm horen woeden maar kunnen niet weten dat hun collega's in datzelfde ongure weer hun huis zijn kwijtgespeeld. Ze begeven zich met hun gevieren naar de plaats waar het huis voordien had gestaan en merken dan ineens in tegenovergestelde richting de kapitein en zijn luitenant bezig een nieuwe woning te bouwen. Ze komen naderbij en gegrepen door een van hen totaal niet meer te verwachten ontroering geven ze plots blijk van een goedertierenheid die Lesquin en Fotheringham hen zeker niet zouden toegeschreven hebben. Ze stellen hen zelfs voor om in Maisonpierres te komen wonen en beloven in de toekomst inschikkelijker te zijn en blijken van respect voor hun officieren te zullen betonen. Dat is heel veel voor matrozen die de afgelopen maanden alleen maar het tegenovergestelde hebben getoond. De officieren aarzelen wel even. De vele moeilijkheden uit het verleden liggen hen nog vers in het geheugen. Toch is de stap naar vergevensgezindheid gemakkelijker gezet dan het bouwen van een nieuw huis en dus stemmen ze in. Ze verzamelen al hun weergevonden voorwerpen en nemen terug hun intrek in Maisonpierres. De schipbreukploeg is weer verenigd!

De winter van 1826 is niet te vergelijken met de vorige. Ook al is het voortdurend mistig en sneeuwt het veel, toch lijkt het minder koud en zijn de stormen minder talrijk en vooral niet zo hevig als die van het voorbije jaar. Toch stellen zich dezelfde voedselproblemen. Ook nu zien ze weinig zeeolifanten en blijft soms geen andere mogelijkheid dan de bergen in te trekken om in de Vallée de l' Abondance vlees en eieren te gaan halen. Deze tochten blijven pijnlijke ervaringen ook en vooral voor de voeten die ze met onbewerkte huiden moeten omwikkelen. Het is ook geen sinecure om met dergelijk schoeisel over de scherpe stenen van het strand te lopen. Meer dan eens kwetsen ze zich tot bloedens toe bij dergelijke wandelingen. Maar toch zijn ze, één jaar na de schipbreuk, al zo degelijk georganiseerd dat noemenswaardige problemen en gevaarlijke avonturen uitblijven. Hun belangrijkste troef is de kennis van het eiland en zijn mogelijkheden. Ze kennen hun weg en ook de voedselplekken. Ze maken van die kennis ook deskundig gebruik en ontwerpen de meest efficiënte gebruiksvoorwerpen en wapens om de winter zonder kleerscheuren door te komen. In september kunnen ze al beginnen hopen op betere levensvoorwaarden. Het is de aanvang van de zuidelijke lente. Dan komen opnieuw de wijfjeszeeolifanten aan land om kleintjes te werpen. Als het zover is brengen de mannen een groot aantal ervan om en laten het zachte vel drogen. Hiervan zullen kleren gemaakt of hersteld worden. De lange avonden rond het vuur worden zo aangenaam mogelijk doorgebracht. Er wordt al eens gezongen en gelachen om grappen die vooral Metzelaar weet te bedenken. Elkeen vertelt nu over zijn verleden, over de avonturen dîe hij op zee of te land heeft beleefd. Vooral Lesquin is een goede verteller en bijzonder rijk aan fantasie. Fotheringham daarentegen is een meer bezadigde jonge kapitein, die zijn rol van chef niet gauw vergeet. Hij leest al eens voor uit het weergevonden boek, eigendom van Lesquin overigens, maar in het Engels gesteld, 'De nachten van Young' getiteld.

Godsdienstkwesties komen weinig aan bod en passages uit de bijbel worden op Chabrol niet geciteerd. Er is een te groot onderscheid in geloofsovertuiging tussen de mannen. Politieke onderwerpen worden sedert de kastijding van de Hollander niet meer te berde gebracht; het zou een bron van onherstelbare moeilijkheden kunnen zijn. Nog het meest van al mijmert men over de kansen op verlossing en bedenkt men honderd en één mogelijkheden om in contact met de buitenwereld te komen. Vanzelfsprekend wordt de zee voortdurend in het oog gehouden. Vooral in de lente- en zomerperiode verschijnen in deze wateren walvis- en robbenjagers, zoals kapitein Fotheringham weet te melden die al eerder aan dergelijke campagnes heeft deelgenomen. Toch schatten ze de kans dat dergelijke vaartuigen de Crozeteilanden aandoen bijzonder gering. Weinig kapiteins kennen deze archipel die niet eens op alle kaarten voorkomt. Met over de walvisvaarders te praten worden ook de vogels vernoemd die veelal onafscheidelijk de schepen volgen om van de stukgesneden walvissen mee te snoepen. Die vogels zijn albatrossen. En zo komt Lesquin op het idee een deel van deze vogels die op het eiland nestelen een bericht mee te geven dat door de matrozen van de walvisjagers zou kunnen gevonden worden. Lesquin stelt voor een honderdtal berichtjes met gelijke tekst en met aanduiding van de positie van het Chabrol-eiland te schrijven en deze in zakjes om de hals van de albatrossen te hangen. Iedereen vindt het een reuze idee. Terwijl Lesquin en Fotheringham een tekst op stukjes papier schrijven maken de anderen kleine zakjes uit zeeolifantenhuid. Weinige dagen later, het is nog steeds september, gaan ze allen naar de Vallée de l' Abondance en zoeken op de hellingen de nesten van de vogels uit en bevestigen de zakjes om hun hals. Een hele karwei om de dieren te pakken te krijgen. Maar het lukt uiteindelijk. Met veel hoop en verwachting keren ze naar de eigen vallei terug. Wie weet of binnen een week al niet een walvisvaarder de Baie de l'Aventure komt binnenvaren of zelfs een robbenjager, want Lesquin had in de berichtjes ook melding gemaakt van de duizenden zeeolifanten die het eiland bevolken. Een doeltreffend lokaas voor de robbenjagers. Maar hoeveel heil ze ook van deze vinding verwachten toch heeft Lesquin nog een ander project uitgekiend. Mochten anderen van buiten uit geen aanstalten maken om hen te komen verlossen dan kunnen ze ook zichzelf verlossen. Hij stelt voor een klein vaartuig te bouwen om daarmee in zee te steken in de hoop een ander schip tegen te komen of ergens, meer noordelijk enig land in zicht te krijgen. Na zelf eertijds het project van de vier toenmalige bewoners van Maisonpierres om met een zelfgebouwd vlot naar het naburige Ile-du-Roi-Charles te varen onzinnig te hebben genoemd, vindt hij nu zelf zijn eigen, gelijkaardig plan buitengewoon ingenieus. Ook al blijven de gevaren van de zee dezelfde en zal hun enig kompas de sterrenhe-mel zijn. Het wekt dan ook geen verwondering dat slechts hijzelf, de kapitein en Louis Crémon het project uitvoerbaar achten. Twee anderen, Aline en Salvador, die het experiment al eens gewaagd hadden geven forfaît. Zij pareren met dezelfde argumenten die Lesquin en Fotheringham destijds tegen hun eigen plannen hadden afgegeven. Metzelaar volgt hen in hun redenering en is zodoende de enige van de groep die consequent handelt. Hij was er de eerste maal ook al tegen geweest. Maar alle drie tonen ze zich wel bereid mee te helpen bij de bouw.

Op 11 oktober starten de werken. Ze halen al het benodigde materiaal uit het aangespoelde scheepswrak. Ze kappen de giek van het schip die als kiel zal dienen. Ze timmeren hierna de voorsteven en achtersteven aan de kiel bij middel van grote nagels die ze uit wrakstukken trekken. Als romp monteren ze afgezaagde stukken hout van wrakstukken. Maar eens dit werk ten dele beëindigd zijn ook alle nagels opgebruikt. Voor de vervollediging van de romp moeten nu alle houtgedeelten aan mekaar bevestigd worden met touwen. Er moeten eerst gaten geboord worden wat een uiterst langdurige bezigheid îs. Na twee maanden, op 15 december, is het schip virtueel klaar. Nu nog alleen wachten op de nodige huiden van de zeeleeuwen waarmee het vaartuig moet bekleed worden. Ze beschikken nu over een boot met een kiel-lengte van 4,80 meter, een dek van 1,80m lang en voorzien van mast en zeil. Voor dit laatste zijn aaneengenaaide zeeolifantenvellen gebruikt, soepel gemaakt door wrijving. Er is uiteraard gedacht aan een flinke watervoorraad. De problemen die ze aan boord van de Aventure door watergebrek hadden ondervonden hebben hen wijzer gemaakt. Door een groot watervat met beekwater te vullen trachten ze hieraan te verhelpen. Ze brengen het aan boord. Een ander vat is gevuld met gepekeld zeeolifantenvlees. Tenslotte vullen ze een deel van het vaartuig nog op met pinguïneieren. Om aan de huiden van de zeeleeuwen te geraken, die de uiteindelijke bedekking van het schip moeten vormen, voor romp en dek, moeten ze naar de gelijknamige kust in het oosten van het eiland op jacht gaan. Dat zullen ze op Kerstmis 1826 doen. Na een hopelijk vruchtbare vangst, verwachten ze van wal te kunnen steken rond midden januari, het hoogtepunt van de zomer...

 

 

Wordt vervolgd

 

 

 

 

 

  LMB-BML 2007 Webmaster & designer: Cmdt. André Jehaes - email andre.jehaes@lmb-bml.be